Door Anneke van der Plaats
Gedrag verklaren door omgeving.
De ‘omgevingszorg’ heeft ook gevolgen voor het kijken naar probleemgedrag.
Het heeft geen zin om puur naar het onrustige gedrag van iemand te kijken. Anneke zegt hierover:
“Het gaat om dhr. Pietersen én zijn omgeving. Hoe zit hij? In wat voor een stoel? Waar kijkt hij op uit? Is het stil of druk om hem heen? Waar komen de prikkels vandaan? Hoe wordt hij bejegend? Wanneer is hij rustig? Hoe gedraagt hij zich in een andere omgeving? Daarin zitten de oorzaken, er is iets dat ongunstig is voor zijn brein.
Dat jaagt hem angst aan en die is dus niet te bedwingen door het bovenbrein.
Angst is de meest gevoelde emotie van mensen met dementie. Zij worden een speelbal van hun emoties.”
Dat komt doordat het denkende brein bij dementie verloren gaat en men steeds meer reflexmatig, impulsief en intuïtief op prikkels uit de omgeving reageert. Als die prikkels ‘’gunstig’’ zijn voor het emotionele brein dan reageren mensen ook ‘’gunstig’’. Het omgekeerde is ook waar. In een ongunstige omgeving zien we veel probleemgedrag. De veroorzaker is stress. Een ongunstige omgeving kan zowel uit te veel prikkels als ook uit te weinig. In beide gevallen ontstaat er chaos in het hoofd en kan de mens met dementie het tekort/teveel aan prikkels zelf gaan verwerken door; dwangmatig lopen, tikken, wrijven, wiebelen enz. Anneke benadrukt dat hierdoor ook de meeste val-momenten ontstaan!
Uit de neurowetenschap is bekend dat beschadigde hersenen niet meer kunnen reageren op stilstaande en geluidloze prikkels. Menig hersenpatient kan dus niet bestaan in een stille omgeving. Dit geeft totale deprivatie. De praktische consequentie van dit gegeven is, dat een eigen kamer voor een persoon met dementie heel bedreigend kan zijn. Met name wanneer daar geen dynamische prikkels zijn, dus alles stil is en stil staat. Daarom zal je niet vaak een persoon met dementie uit zichzelf alleen in zijn/haar eigen kamer zien zitten.
Ditzelfde principe geldt voor de nacht: alleen op de kamer en dan ook nog stil en donker. De hersenen kunnen dit niet verdragen dus de persoon met dementie komt uit bed. Bewegende lichtjes, een kleur-wissel-lamp of vervloeiende projecties op muur of plafond kunnen helpen. Wanneer de persoon met dementie niet kàn of màg lopen, dan zien we dat hij/zij in een stille ruimte, zelf prikkels gaat maken in de vorm van roepen, wriemelen of brabbelen.
Anneke heeft het vermogen om haar wetenschappelijke kennis en complexe wetenschappelijke theorieën te vertalen naar de dagelijkse praktijk.
Door nieuwe inzichten in de hersenfuncties krijgen we steeds meer inzicht in de werking van de hersenen van mensen met dementie. Hierdoor kunnen we de oorzaak van moeilijk gedrag bij mensen met dementie beter leren begrijpen, wat leidt tot minder gevoel van onmacht en meer rust bij naaste en de persoon met dementie.
Informatie komt via de zintuigen de hersenen binnen.
Deze informatie wordt vervolgens verwerkt en er wordt gereageerd. Dit uit zich in gedrag.
De hersenen kunnen worden ingedeeld in 4 niveaus. De 2 laagste niveaus vormen het emotionele brein. Hier worden prikkels gesorteerd, geordend en afgeweerd. Op deze niveaus wordt vanuit reflexen en impulsen gereageerd. De twee hoogste niveaus vormen samen het cognitieve brein, het denkende brein. Hier vindt o.a. het abstracte denken plaats, het ordenen, het organiseren, het tijdsbesef en het willen en kiezen. Men wordt zich bewust van emoties.
Bij gezonde hersenen houdt het cognitieve brein het emotionele brein in bedwang.
Bij beschadigde hersenen, zoals bij dementie, heeft het emotionele brein de overhand. mensen met dementie reageren daarom veel meer vanuit reflexen, impulsen en intuïtie.
Doordat de hersenen beschadigd zijn, worden mensen met dementie bijna geheel afhankelijk van hun omgeving. Wanneer er een omgeving is met veel stress (ongunstige omgeving) dan geeft dat een verhoging van de ziekteverschijnselen en daarmee van het probleemgedrag. In een omgeving die vrij is van stress (gunstige omgeving) functioneren mensen met dementie beter, er is minder probleemgedrag.
Het is belangrijk om een gunstige omgeving te creëren voor mensen met dementie. Deze omgeving kan worden opgedeeld in een immaterieel en een materieel deel.
Een gunstige immateriële omgeving bestaat uit een veilige omgeving; waar geborgenheid geboden wordt, waar een prettige sfeer heerst en vooral een omgeving waar geen haast is.
Daarnaast is het van belang dat in deze omgeving geen dwang wordt gevoeld. Als we mensen met dementie dwingen of als de mens met dementie zich gecommandeerd voelt, ontstaat er weerstand. De naaste dienen de persoon met dementie belevingsgericht te benaderen, afstemmen op de persoon met dementie en meegaan in de beleving is hierbij van groot belang. Het is voor persoon met dementie prettig wanneer er bepaalde sferen gecreëerd worden, denk aan een koffiesfeer, een eetsfeer of een avondsfeer. Zo gaat men als vanzelf begrijpen wat de bedoeling is. Men geeft hierdoor richting en sturing aan het gedrag.
Tenslotte moet men proberen om de persoon met dementie niet te laten falen. Mensen met dementie voelen zich bijna voortdurend falen. Dit falen wordt veroorzaakt door de persoon met dementie te verbeteren,
het stellen van te moeilijke vragen, overvragen of door met de persoon met dementie in discussie te
gaan. Hierdoor kan de persoon met dementie opstandig, boos of agressief worden.
Wij noemen dat dan probleemgedrag met de gedachte dat dat veroorzaakt wordt door de dementie.
Een gunstige materiele omgeving wordt gecreëerd door de omgeving herkenbaar te maken. Ouderwetse meubelen en verlichting, openhaardjes met bewegende vlammetjes en langzame beelden van ouderwetse films zijn hier voorbeelden van.
Daglicht is essentieel. De natuur ingaan is altijd een goede bezigheid. Dit geeft rust. Het is de kunst om de dementerenden de juiste
prikkels aan te bieden. Daarvoor is het belangrijk om te weten dat men de gedragingen van
dementerenden kan onderverdelen in drie groepen:
Zenners: de bewegingloze, starende mensen, ze “zitten te zitten”. Ze geven zelf aan dat ze niks aan hun hoofd hebben. De zen-toestand is voor de persoon met dementie fijn, vermoeide hersenen komen tot rust. Het lijkt of ze slapen, maar ze slapen niet. Voor deze mensen is het soms juist een kwelling om bezig gehouden te worden. Hier worden ze moe van in hun hoofd. Ze hebben baat bij een stille omgeving met eventueel rustige muziek.
Dolers: gaan op zoek naar prikkels, vooral geluids- en bewegingsprikkels. Ze lopen de hele dag hun hersenen achterna. Zo kan de naaste bewegende prikkel veroorzaken waardoor de persoon met dementie achter de naaste aan gaan lopen. Het is belangrijk voor deze naaste om prikkels aan de persoon met dementie te bieden.
Roepers: in 95 % ex-dolers, houden zichzelf bezig door geluid te produceren. Ze gaan bijvoorbeeld op de tafel tikken, schreeuwen of klappen. Dit veroorzaakt trillingen in hun lichaam waardoor ze nog voelen dat ze er nog zijn.
Voor de dolers en roepers zijn te weinig prikkels funest omdat ze daar onrustig van worden. Ze willen weg uit een prikkelarme omgeving. Het is belangrijk om bij deze mensen met dementie geluids- en of bewegingsprikkels aan te gaan bieden. Te denken valt aan een lavalamp, vloeibare dia’s projecteren of ouderwetse muziek.
Een teveel aan prikkels kan echter chaos in het hoofd veroorzaken. Het teletubbie-principe kan daarbij een leidraad zijn. Dat houdt in dat tijdens het eten geen tv of radio aanstaat. Eten is eten.
Soms hebben mensen met dementie moeite met slapen of rusten. Dit kan komen doordat de slaapkamer of rustruimte te stil is. De hersenen zijn op zoek naar prikkels en dat maakt dat ze uit bed komen. Bij deze persoon met dementie kan het helpen om bijvoorbeeld een rode lamp neer te zetten, een muziekje op te zetten of een lavalamp uit te proberen.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat we onze herinneringen opslaan in plaatjes. Het geheugen (niveau 3 en 4) is eigenlijk een groot dik prentenboek vol met plaatjes, gevoelens, geuren, automatische taalpatronen en automatische bewegingspatronen. Plaatjes zijn nodig om dingen te herkennen.
Bij mensen met dementie vervagen de laatste plaatjes het eerst. Vanaf het moment dat ze dement worden komen er geen nieuwe plaatjes bij. Zo herkennen mensen met dementie moderne meubels niet als dusdanig waardoor het voor kan komen dat ze weigeren om op een moderne stoel te gaan zitten. Het plaatje ‘stoel’ is namelijk een plaatje van een stoel van vroeger. Hieruit blijkt dat een ouderwetse inrichting van belang is.
Tot slot is het goed om te weten dat vaak onrustig gedrag bij mensen met dementie
ontstaat door: teveel prikkels of te weinig, niet afstemmen, laten falen, teveel handelingen aan de persoon doen, bewegingsvrijheid ontnemen, dingen verbieden en dwang uitoefenen. En niet te vergeten gevoelens negeren.