17 augustus 2020
Hoe stellen we de lens scherp op mantelzorgers? Hoe maken we respijtzorg woest aantrekkelijk voor vrijwilligers of hoe krijgen we mantelzorgers op een gedeelde eerste plaats? Het zijn de thema’s van experimenten, waarmee de lokale lerende praktijken van In voor mantelzorg-thuis aan de slag zijn. Ruim een jaar geleden ging dit driejarige programma van Movisie en Vilans van start. Het doel is een goede ondersteuning van mantelzorgers van ouderen in de thuissituatie door een betere samenwerking tussen welzijn, zorg en gemeenten. De 11 lokale lerende praktijken vormen het hart van het programma. Via de methode van waarderend onderzoeken werken zij aan regionale verbeteracties. De belangrijkste vraag hierbij: waar willen we meer van?
Uitgangspunt van de lokale lerende praktijken is dat zij werken aan regionale vraagstukken op het gebied van samenwerking met en voor mantelzorgers. De coördinatie is in handen van een kerngroep van meestal drie organisaties uit zorg en welzijn, de gemeente en een mantelzorger. Deze kerngroep is verantwoordelijk voor de aansturing van het gehele lokale traject. Zij werken samen met een ontwerpgroep. Hierin zitten vertegenwoordigers van allerlei organisaties die te maken hebben met mantelzorgers. Van wijkverpleegkundigen tot vrijwilligerscoördinatoren en van POH-ers tot Wmo-consulenten. In elke regio is de samenstelling van de groep anders. Roos Scherpenzeel, programmaleider van In voor mantelzorg-thuis. ‘We hebben bewust gekozen om organisaties te betrekken die elk een deel van de oplossing in handen hebben. Ons doel is een betere samenwerking tussen sectoren en organisaties. Dat lukt alleen als je ook met elkaar de mogelijkheden onderzoekt en aan verbeteringen werkt.’ Ook deelnemers aan de ontwerpgroepen zien de voordelen van de aanpak. Zo zegt een deelnemer in een evaluatie: ‘Ik vind het heel waardevol dat een grote groep vanuit verschillende settingen zich wil inzetten voor mantelzorgers. Erg mooi om te zien!’ Een ander geeft aan: ‘Om elkaar te vinden is het netwerk heel belangrijk. Het is waardevol te weten waarin je elkaar kunt versterken.’
Waarderend onderzoeken
Een andere bewuste keuze is om te werken volgens de methode van waarderend onderzoeken (appreciative inquiry). Deze verandervisie en -aanpak gaat uit van wat goed werkt. Daarbij is de inbreng van de personen en organisaties die onderdeel zijn van het vraagstuk cruciaal. Centraal staat de vraag waar je meer van zou willen. Op basis daarvan wordt een positief kernthema vastgesteld: dat wat je graag wilt realiseren. Vervolgens doorlopen de praktijken de fases van verkennen (wat is er al dat bijdraagt aan het positieve kernthema), verbeelden (hoe ziet het positieve kernthema er in de praktijk uit), vormgeven (wat is er nodig om dit te bereiken) en verwezenlijken (via experimenten werken aan de uitvoering van plannen en die waar nodig bijstellen). Scherpenzeel: ‘De vraagstukken waar we aan werken zijn taai. De reflex is om te benoemen wat niet goed gaat en daar oplossingen voor te bedenken. Maar dat is al zo vaak gedaan en toch lukt het niet goed om de samenwerking te verbeteren. Met deze aanpak onderzoek je wat werkt en bouw je verder op successen die eerder al zijn behaald. De verwachting is dat je zo bestaande patronen doorbreekt.’
Wennen
Het werken volgens de methode van waarderend onderzoeken was voor sommige deelnemers wennen. Scherpenzeel: ‘Het is echt een andere manier van werken. In plaats van direct met het oplossen van het probleem te starten, doe je eigenlijk eerst een stapje terug. Je bekijkt niet alleen waar je meer van zou willen, maar ook wat de onderliggende wensen en gedachten hierachter zijn. Soms hadden deelnemers het gevoel dat het te langzaam ging.’ Dat blijkt ook uit sommige tussentijdse evaluaties. Zo zegt een deelnemer: ‘Het moet wel concreter worden. Ik verwacht dat dat met de tijd ook wel komt.’ Anderen zien juist het voordeel van deze manier van werken: ‘Moedig om te zien dat je als gemeente het aandurft om een gezamenlijk proces in te gaan, waarbij bovenstromen en onderstromen zullen gaan spelen en je op voorhand niet weet wat de uitkomst is. Het proces is misschien nog wel belangrijker dan het daadwerkelijke resultaat. Er is namelijk aandacht voor cultuurverandering.’ Akkie de Rouw is coördinator mantelzorg bij Farent in ‘s-Hertogenbosch en projectleider van de lokale praktijk in deze gemeente. Zij is enthousiast over de werkwijze. ‘Het helpt je bij het loslaten van je vaste stramien. Om niet gelijk te denken in oplossingen, maar eerst de weg ernaar toe bekijken. Iedereen brengt iets in en dat dwingt je om buiten je eigen kaders te denken. Ook krijg je een breder idee van de uitdagingen en de mogelijkheden.’
3 prangende vragen
De praktijken begonnen overigens niet helemaal blanco aan hun trajecten. Uitgangspunt waren drie prangende vragen van mantelzorgers en de oplossingsrichtingen en taaie vraagstukken die uit deskresearch van In voor mantelzorg-thuis naar voren zijn gekomen. ‘Uiteindelijk is het doel dat mantelzorgers zich beter ondersteund voelen en het zorgen op eigen wijze kunnen uitvoeren’, legt Scherpenzeel uit. ‘Daarom staan hun vragen uiteraard centraal. We wilden ook graag weten waarom oplossingen die al zijn bedacht toch vaak niet werken. Waarom is het zo taai?’ De drie vragen zijn: Hoe zorg ik voor mijn naaste samen met beroepskrachten? Hoe houd ik het zorgen voor mijn naaste vol? En hoe geef ik op een goede manier ondersteuning aan mijn naaste? Oplossingsrichtingen liggen op het vlak van betere samenwerking, zowel met mantelzorgers als tussen beroepskrachten en organisaties onderling, het versterken van de draagkracht en verminderen van de draaglast van mantelzorgers, het gebruik van digitale hulpmiddelen en het toerusten van mantelzorgers. In sommige praktijken ligt de nadruk op specifieke groepen mantelzorgers. Zoals mantelzorgers van cliënten met NAH in Renswoude of van cliënten met GGZ-problematiek in Noord West Veluwe.
Waar willen we dan meer van?
Concreter worden is inmiddels gelukt. Vrijwel alle praktijken hebben de eerste drie fases doorlopen. Via speeddates tussen deelnemers aan de ontwerpgroep is verkend wat zou kunnen bijdragen aan het positieve kernthema, er zijn protoypes gemaakt die verbeelden hoe het kernthema er in de praktijk uitziet en er zijn per praktijk drie tot vijf ontwerpvragen bedacht die richting geven aan de experimenten die praktijken gaan uitvoeren. Waar de praktijken meer van willen? Dat varieert van: We zijn er voor elkaar in Leusden, mantelzorgers op adem laten komen in ‘s-Hertogenbosch en variaties op mantelzorgers in balans in bijvoorbeeld Ede, Zwolle en Renswoude. Scherpenzeel: ‘Dat laatste sluit natuurlijk helemaal aan bij de vraag hoe de mantelzorger het zorgen voor zijn of haar naaste volhoudt. We zien dat dat het belangrijkste vraagstuk is waaraan praktijken willen werken.’
Hoe maken we het woest aantrekkelijk?
Hoe kunnen we respijtzorg woest aantrekkelijk maken voor vrijwilligers? Hoe krijgen we mantelzorgers op een gedeelde eerste plaats of hoe stellen we de lens scherp op (jonge) mantelzorgers? Het zijn een paar van de ontwerpvragen waarmee praktijken gaan experimenteren. In Leiden hebben ze gezamenlijk een vragenlijst ontwikkeld die verschillende organisaties zullen testen bij intakegesprekken. In Horst aan de Maas gaan organisaties gezamenlijk interviews afnemen om de vragen van (jonge) mantelzorgers beter in beeld te krijgen en het ondersteuningsaanbod hierop af te stemmen. In ’s-Hertogenbosch willen ze onderzoeken hoe ze vrijwilligers kunnen vinden voor respijtzorg. ‘Overal is het uitgangspunt betere samenwerking’, benadrukt Scherpenzeel. ‘Hoe kun je door beter samen te werken beter zicht krijgen op mantelzorgers of beter doorverwijzen naar vrijwilligersorganisaties voor ondersteuning of respijtzorg beter gezamenlijk organiseren?
Er is een overzicht gemaakt van alle lerende praktijken en hun ontwerpvragen.
Corona
Praktijken waren net begonnen met experimenteren of stonden op het punt van starten, toen de corona-crisis kwam. Scherpenzeel: ‘Dat heeft hier en daar wel wat vertraging opgeleverd. Organisaties hadden hun handen vol aan corona en het ondersteunen van cliënten en hun mantelzorgers. Vanuit het programma hebben we geïnventariseerd waar organisaties tegenaan liepen. Dat waren vragen als hoe geef je dagbesteding op een andere manier vorm, hoe breng je vraag en aanbod bij elkaar en hoe kun je in deze tijd omgaan met vraagverlegenheid van mantelzorgers? Hierover hebben we een aantal artikelen gepubliceerd. Aan de andere kant zagen we ook dat corona op sommige plaatsen juist een versnelling in de samenwerking heeft opgeleverd. Zo is het in Cuijk gelukt om binnen twee weken digitale platforms te lanceren die het hulpaanbod van organisaties bundelt. In Leusden zijn twee wijkverenigingen aangehaakt die bijdragen aan het ondersteunen van mantelzorgers. In Brabantse wal ontdekten ze dat ze elkaar, door het programma, nu sneller weten te vinden.’
De Rouw was graag al aan de slag gegaan met het woest aantrekkelijk maken van respijtzorg voor vrijwilligers, maar dat moet door corona nog even wachten. ‘Wij hebben in het project in die zin echt last van deze crisis. Iedereen wil wel en ziet de nut en de noodzaak, maar een aantal partners, met name uit de zorg, zijn beperkt in hun mogelijkheden. Aan de andere kant is het ziekenhuis wel weer als nieuwe partner in beeld gekomen. Hoe doe je de nazorg voor mensen die nu terugkomen en hoe kunnen we mantelzorgers daarin nu al beter bedienen? Ook dwingt corona om breder te kijken. Respijtzorg kan dan misschien niet in het verpleeghuis, maar wat kunnen we op een andere manier regelen? Na de zomer komen de experimenten zeker op gang.
Scherpenzeel verheugt zich er al op: ‘We zien inderdaad dat veel praktijken hun experimenten nu gaan oppakken, eventueel in aangepaste vorm. We kijken uit naar wat dat aan kennis en informatie gaat opleveren. Hoe lukt het om beter samen te werken? Wat is het daarvoor nodig? Vervolgens is het de uitdaging om samen met de regio’s de werkzame elementen van samenwerking toe te blijven passen. Want daar willen we meer van!’
En verder
Naast de lokale praktijken werkt In voor mantelzorg-thuis ook samen met landelijke stakeholders. Zij worden betrokken bij de vraagstukken waar zij van betekenis kunnen zijn voor implementatie en borging. Daarnaast zijn er landelijke verbetertrajecten op het terrein van respijtzorg en digitale communicatie en wordt samengewerkt met We Helpen die specifieke tools voor mantelzorgers van mensen met NAH ontwikkelt en test. In een Facebookgroep kunnen mantelzorgers en professionals ervaringen uitwisselen. Alle informatie wordt gedeeld via www.invoormantelzorg.nl.
Bron; invoormantelzorg.nl