Ze is vaak boos. Ook op haar man. Die ze soms herkent, maar steeds vaker niet meer
Meneer en mevrouw Zandwijk woonden thuis zolang het ging. Tot ook haar geheugen en lichaam haar in de steek begonnen te laten.
Ik zie ze lopen, moeizaam, arm in arm. Meneer en mevrouw Zandwijk. Ze zijn nu een paar weken in het verzorgingshuis. Wel samen in hetzelfde huis, maar helaas op andere afdelingen. Meneer is er nu eenmaal een stuk slechter aan toe dan mevrouw en hij heeft constante zorg en aandacht nodig. Helaas waren er ook geen tweepersoonskamers meer beschikbaar. Ze woonden thuis tot het echt niet meer ging. De laatste jaren was zij zijn steun en toeverlaat. Tot het voor haar ook te zwaar werd, zeker nadat haar geheugen haar steeds meer in de steek liet en ze na een val moeilijker ging lopen. De kinderen, zelf ook al eind zestig, drongen aan op opname. Nu zijn ze dus hier.
Op weg naar ergens
Mevrouw gaat snel achteruit, herkent steeds minder mensen en is vaak boos. Ook op haar man. Die ze soms herkent, maar steeds vaker niet meer. Ze doet vaak ronduit onaardig tegen hem. Hij herkent haar nog wel en snapt niet waarom ze zo tegen hem doet. Ze flirt ook regelmatig met andere heren. Voor de kinderen is dat moeilijk om te zien. Ze vragen zich af of ze er wel goed aan hebben gedaan om ze beiden in dit tehuis te plaatsen. Maar ze zijn toch ook aan elkaar gehecht. Zoals vandaag, gezellig samen. Op weg naar ergens.
“We gaan naar Den Haag,” zegt meneer Zandwijk. Zijn nette schoenen staan bovenop de rollator en ze hebben allebei hun jassen aan. “Met de trein,” knikt zijn vrouw, de paraplu met bloemetjes stevig onder haar armen geklemd. Het is al donker buiten. “Wat leuk,” zeg ik. “Ik loop wel een eindje mee.” Ik weet inmiddels wel dat je er beter niet tegenin kunt gaan. Tegenspreken of corrigeren heeft geen zin. Daar worden ze alleen maar verdrietig of juist opstandig van. Rustig uitleggen dat het station nu dicht is en er vanavond geen treinen meer gaan, helpt wel. We lopen rustig een rondje en ik begeleid ze allebei naar hun kamer. Eerst mevrouw en dan meneer.
Gekmakend eigenwijs
Zijn kamer is een rommeltje en… het ruikt er behoorlijk. Meneer loopt steeds moeilijker en is al een paar keer gevallen (bij een val heeft hij zijn schouder flink gekneusd). Toch blijft hij zelf ‘redderen’ en ‘rommelen’, gedreven door een innerlijke onrust. En steeds vaker heeft hij ‘ongelukjes’, die hij dan op zijn manier probeert op te ruimen. Mensen kunnen vaak gekmakend eigenwijs blijven. Soms kun je erom lachen, maar vaak irriteerde het mateloos. Vooral als je zelf moe bent. Alsof ze het dan aanvoelen: Wilde ze niet douchen, zich niet aankleden.
Hier zie ik dagelijks de gevolgen van dementie en word geconfronteerd, daarom blijf ik het moeilijk vinden om de totale ontluistering te zien. De vergeetachtigheid is één ding, maar het totale verlies van decorum vind ik moeilijker te accepteren. Samen met een collega ruimen we de kamer van meneer snel op. Als hij even later achter zijn erwtensoep zit, zwaai ik naar hem. “Tot morgen!” zwaait hij vrolijk terug. De volgende ochtend hoor ik van de receptionist dat hij later die avond weer voor de deur stond. Op weg naar Den Haag.
Medewerkster verzorgingshuis.
Bron; Margriet